Verslag BOO(S)TCAMP SciComLab 28 juni 2018

Wat? Boos(t)camp: Dit vak kan zoveel beter… Brainstorm met 25 professionals over de (nieuwe) rol van wetenschapscommunicatoren. Wetenschapscommunicatoren zouden de nu nog vaak gesloten innovatieprocessen, opener en democratischer kunnen helpen maken.

Organisator? SciComLab

Wanneer? 28 juni 2018 van 12.30-18.00

Waar? Science Tower in Rotterdam

SciComLab is de ‘onderzoekscommissie’ van de vereniging voor wetenschapscommunicatoren SciCom NL.  Deze verenging ontwikkelt ook trainingen voor professionals, en organiseert masterclasses, waaronder deze herfst/winter een masterclass Public Affairs voor wetenschapscommunicatoren. Daarnaast organiseert het discussiebijeenkomsten over het vak, zoals deze Boo(s)tcamp. En het ontwikkelt bijdrages aan de bijeenkomsten van het internationale platform Public Communication of Science and Technology – in 2020 in Aberdeen, en in 2022 in Rotterdam.

Inleiding: Waarom SciComLab?
Nadat SciCom NL-voorzitter én dagvoorzitter Anette ter Haar (Technolab Leiden) iedereen welkom had geheten, schetste Maarten van der Sanden (TU Delft) wat SciComLab momenteel doet: SciComLab stimuleert een professionele leergemeenschap van wetenschapscommunicatoren (‘practioners’) en universitaire en hogeschool onderzoekers / docenten die de theorie van de wetenschapscommunicatie bestuderen. Binnen deze leergemeenschap wil SciComLab onderzoekers, professionals en studenten helpen zich soepel te bewegen tussen wetenschap en samenleving, en adequaat te reageren en te anticiperen op wat in de samenleving gebeurt, en wat in de wetenschap gebeurt. Het gaat daarbij dan om samenwerken via het stimuleren van co-design / co-creatie tussen wetenschappers van verschillende disciplines; tussen wetenschap en belanghebbenden (zoals bedrijven, beleidsmakers, omwonenden of patiëntgroepen); en met burgers/publiek.

SciComLab is een netwerkorganisatie met een vaste kern om het proces van co-design en co-creatie te blijven aanzwengelen, maar waar omheen professionals die zich langer of korter aansluiten om activiteiten te organiseren. TU Delft studenten wetenschapscommunicatie hebben inmiddels via SciComLab zes casussen uitgewerkt, waaronder de vraag hoe Delftse klimaatwetenschappers om moeten gaan met de complottheorie dat vliegtuigen nu al gevaarlijke chemtrails verspreiden om het klimaat te veranderen. De studenten bestudeerden hiervoor de communicatiestijl van een Delftse geowetenschapper, de motieven van de mensen/groepen die de complottheorieën aanhangen, en ze onderzochten dialoogmodellen zoals ‘de vrijdagmiddagborrel’ en plagen als een proces dat onderling vertrouwen onderstreept. De studentcasussen komen deze herfst op de nieuwe site van SciComLab.

Brainstorm in vier groepen
Chantal Jose (Rebelwithacause) en Justine van den Berg (Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN)) vroegen vervolgens elk van de ongeveer 25 aanwezige professionals twee vragen in te vullen: Beschrijf in vijf kernwoorden hoe je tegen Science Communication aankijkt? En: Welke uitdaging(en) zie ik voor Science Communication voor de komende vijf jaar? Op basis van wat de deelnemers invulden, werden ze ingedeeld in vier brainstormgroepen. De eerste boog zich over de vraag hoe je wetenschappers in hun kracht zet, de volgende hoe je interdisciplinaire samenwerking stimuleert; de derde hoe je stimuleert dat onderzoekers zich de waarden en behoeften van de samenleving meer eigen gaan maken (‘de maatschappij, dat ben jij’); en de laatste hoe de wetenschapscommunicator, out of the box denkend, de transitie naar een duurzamer en inclusievere samenleving kan helpen versnellen. De groepen werden gevraagd om tussen elke korte lezing (zie verder), stap voor stap hun vraag verder te beantwoorden, om op het einde van de middag hun ideeën in zes minuten te presenteren.

Samen een onderzoekstraject ontwerpen
Steeds meer financiers willen dat onderzoeksgroepen doen aan ‘outreach’, en publiek en belanghebbenden bereiken. Onderzoekers kunnen dan natuurlijk gaan bloggen, in vakbladen gaan schrijven, publiekslezingen houden of de pers benaderen. Maar dat is niet genoeg. Het ontwerpproces moet anders, zo liet TU Delft docent, microbioloog en pianoleraar Steven Flipse zien. Binnen het Europese Responsible Research and Innovation (RRI) project NUCLEUS, ontwikkelt zijn groep een aanpak om, samen met belanghebbenden, vanaf het begin een traject, een methode of technologie te ontwerpen – co-design geheten. ‘Co-design betekent dat je toegaat naar synthetisch denken’, legde Steven Flipse uit. ‘Je probeert samen te komen tot een stip op de horizon. Je ontwikkelt een prototype, test dat met de belanghebbenden, verbetert het, test het weer, en zo verder’.
Bij de methode hoort ook het via interviews en literatuur onderzoeken van wat nu het grootste probleem is, het in kaart brengen van mogelijke oplossingen en activiteiten, het gezamenlijk testen van activiteiten en het gezamenlijk ranken ervan: welke werken het beste?

Wetenschapscommunicatoren zouden een rol kunnen spelen in al die fasen. In geval van communicatieproblemen kunnen activiteiten bijv zijn: bordspel, blogsite, open dagen, digitale tools om intern de communicatie te toetsen, vrijdagmiddagborrels met korte postersessies e.a.

Steven Flipse’s werk sluit aan bij verschillende internationale initiatieven: co-design past goed bij het in Engeland actieve, ‘nieuwe-economie-platform’ STIR, een  netwerkorganisatie die met een kwartaalblad, toolbox en trainingen community vorming en economische ontwikkeling ondersteunt in Bristol, Oxford en Londen. Lokale kennisinstellingen spelen in deze community vorming een belangrijke rol. En verder kan deze nieuwe beweging ook gebruik maken van de inzichten van de  Society for new and emerging technology in Maastricht.

De black box openen
De traditionele houding van wetenschaps- en techniekcommunicatie is het vertellen wat er uit onderzoek komt, de communicator komt dus pas in zicht als er resultaat is. Martijntje Smits, techniekfilosoof aan de Universiteit Utrecht en auteur van onder andere Monsterbezwering, zou graag zien dat wetenschapscommunicatoren vaker verantwoordelijkheid nemen voor het proces. Ze benadrukte dat het proces van innovatie geen black box is (je stopt er onderzoeksgeld in, en er komt een kant-en-klaar methode uit). Een innovatieproces verloopt in een heleboel keuzestappen, zo toont techniekfilosofisch onderzoek aan. We denken nu bijvoorbeeld wel dat er ‘ineens’ een fiets was met twee gelijke wielen, maar aan de huidige fiets zijn allerlei varianten voorafgegaan, zoals  een driewieler, en een fiets met een enorm groot voorwiel en piepklein achterwieltje. Bij innovatie spelen altijd verschillende belangen en visies van de ontwerpers een rol, sommige fietsontwerpers wilden veiligheid, anderen juist snelheid.

Een gesloten innovatietraject kan zelfs tot ernstige misstanden leiden, zoals bij de ontwikkeling van de spin- en weefmachines in Engeland, begin negentiende eeuw. Miljoenen zelfstandige spinners en wevers over de hele wereld werden, dankzij de investeringen in die machines van een handjevol kapitaalkrachtige ondernemers in Westerse landen, loonarbeiders die makkelijk konden worden uitgebuit. Verzet tegen deze ontwikkeling (het kapot maken van machines) door de Luddites werd bloedig neergeslagen.

In de black boxes waarin onderzoek nu nog vaak wordt gedaan, zijn morele afwegingen voor de samenleving niet zichtbaar en is het innovatieproces dus ook niet democratisch. Alleen als je het keuzeproces samen met belangengroeperingen uit de samenleving doorloopt, kunnen verschillende visies expliciet worden gemaakt, en kan de besluitvorming democratisch verlopen.

Martijntje Smits stelde een proces voor waarbij eerst aan de praktijk wordt gevraagd wat deze wil. Tijdens de discussie vulden de professionals dit idee in met wat voorbeelden van hoe bepaalde onderzoekstrajecten dan hadden kunnen verlopen. Al vanaf het begin van de ontwikkeling van robotica (op basis van fundamenteel onderzoek in diverse disciplines), hadden de ingenieurs aan verpleeghuizen, ziekenhuizen, ministeries of scholen kunnen vragen wat zij zouden willen. En zo had het RIVM wellicht ook eerder in overleg kunnen gaan met ziekenhuizen, huisartsen en ouderbelangenverenigingen over een vaccin tegen baarmoederhalskanker, wat misschien de huidige verwarring en wantrouwen erover had voorkomen.

Lees in dit kader ook het FD-opiniestuk van Kim Putters, directeur SCP, over hoe door groeiende twijfel over betrouwbare informatie en fake news de dialoog onmisbaar wordt > Koorddansen voor wetenschappers die burgers medeonderzoek vragen te doen (gratis registratie verplicht – maar wel de moeite waard).

Maar waar de wetenschapscommunicatoren vandaan te halen die in zo’n open innovatieproces een rol kunnen spelen, is nog wel even de vraag. In Delft worden dergelijke studenten opgeleid, maar is dat voldoende voor de toekomst, en is er behoefte aan meer variëteit om te anticiperen op de komende ontwikkelingen? Innovatieprocessen als robotica voor de zorg, of vaccinontwikkeling, overstijgen een enkel instituut: wetenschap wordt steeds globaler. En de meeste wetenschapscommunicatoren zijn er in eerste instantie voor hun instituut, en niet voor het moderaten van regionale, nationale of internationale innovatieprocessen. Wetenschapscommunicatoren bij musea zouden hier wel een rol in kunnen spelen, maar dan moeten musea die taak op zich willen nemen.

Na afloop mailde Martijntje dit nog door: ‘Het kwartje dat bij mij viel, was hoe een beroepsvereniging als SciCom NL van belang is om gezamenlijk te werken (bijvoorbeeld door dit soort studiedagen) aan een eigen professionele standaard, waarmee de afzonderlijke leden sterker kunnen staan in de wijze waarop ze hun beroep willen beoefenen (en zo nodig weerstand bieden aan de eisen van opdrachtgevers die hooguit graag hun producten mooi opgepoetst zien). Dus ik denk dat jullie belangrijk werk doen!’

Experiment: transdisciplinair instituut AMS in Amsterdam
Gelukkig wordt met open innovatieprocessen al volop geëxperimenteerd, zoals in het AMS Institute, het Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Studies. AMS is een nieuw, transdisciplinair centrum waarin TU Delft, Wageningen UR en MIT de problemen helpen oplossen van de gemeente Amsterdam. Bij het innovatieproces worden de gemeente, de bevolking en andere belanghebbenden nauw betrokken, legt program developer Nina Bohm van AMS uit. De kennis die de partijen op doen, willen ze gebruiken in ook andere steden. Het centrum richt zich op onderwijs, valorisatie van onderzoek, en een value platform waarin belanghebbende partijen in de stad (omwonenden, bedrijven, gemeente, Waternet e.a.), met elkaar visies uitwisselen en tot (te testen) oplossingen komen.

Het centrum werkt zonder hiërarchische structuur, centraal staan de lerende personen en hun vaardigheden. Rollen staan niet vast. Je kijkt steeds hoe jij met jouw krachten kunt bijdragen aan het (ook weer steeds wisselende) team. Het is dus ook veel trial and error, legde Nina uit, die zelf aan de TU Delft stedenbouwkunde en wetenschapscommunicatie studeerde. Daarbij benadrukte ze haar verbindende rol in het AMS. Omdat ze onderwijs ontwikkelt, ziet ze zichzelf als bruggenbouwer tussen onderzoek en onderwijs.

Welke eisen worden aan de onderzoekers/medewerkers gesteld? In ieder geval moeten deze goed zijn in netwerkvorming, stelde Nina Bohm. Het is belangrijk dat ze verschillende mensen kennen die allen, vanuit hun eigen expertise, willen bijdragen aan de oplossing van het probleem. De onderzoekers en communicatoren moeten ook sociaal intelligent zijn, en verschillende invalshoeken kunnen begrijpen. Ze moeten handig zijn in het ontwikkelen van prototypen/pilots om deze met stakeholders uit te proberen, zodat abstracte ideeën snel concreter worden (‘design thinking’). En ze moeten kunnen reflecteren, zodat de innovatieprocessen zelf ook steeds beter verlopen.

‘Het is dus echt experimenteren’, benadrukte Nina.  ‘Je zet een stap, en dan kijk je of en hoe je daarop voort kunt bouwen.’ Perfect moet je vooral niet willen zijn, zo kwam vervolgens uit de discussie. Omdat je de eerste bent in een ontwikkeling, zijn er geen routines en voorbeelden. En de eerste keren dat je iets doet – een flyer voor een bijeenkomst maken bijvoorbeeld – gaan er zeker dingen fout.

In ieder geval kunnen zulke transdisciplinaire centra – ook wel  ‘living labs’ of innovation hubs genoemd  – een belangrijk verbindende rol tussen wetenschap en burgers vervullen, bleek ook uit de discussie. Zo werkt AMS onder andere aan Urban Energy in Zuid-Oost Amsterdam. Praktisch probleem bleek dat de warmtewisselaars die gas zouden kunnen vervangen, te groot zijn voor gezinnen met kleine huizen (ze zijn twee bij twee meter). Daar zoekt AMS nu oplossingen voor.

 

Uit de brainstorms van de vier groepjes kwamen vervolgens de volgende ideeën.

Kloof slechten tussen wetenschap en publiek
Bij maatschappelijke controverses zoals die rond chemtrails, genetische modificatie en  baarmoederhalskankervaccins is er een kloof tussen de visies van (een deel van) het publiek, en die van wetenschappers, wat tot verwarring en boosheid leidt. Een open innovatieproces met de praktijk kan zulk wantrouwen (achteraf) mogelijk helpen voorkomen. En gedurende de bijeenkomst kwamen er meer ideeën om de kloof te beslechten. Wetenschappers stellen zich nu nog vaak op als experts die de oplossing hebben voor een probleem. Ze krijgen die kans ook omdat veel mensen nog het beeld hebben van de wetenschap die kennis opbouwt, waarna de samenleving die kennis toepast – alsof het vinden van goede oplossingen voor praktijkproblemen geen trial and error zou zijn.

Kunstenaars kunnen helpen dat beeld bij te stellen, zoals is gedaan in een  recente  fototentoonstelling in Brazilië, waarin wetenschappers werden afgebeeld als sporters en huismoeders en huisvaders. Verder kunnen wetenschappers beter opgeleid worden in het vinden van een communicatiestijl waarin ze wel autoriteit blijven in hun onderzoeksgebied, en tegelijkertijd openstaan voor andere visies en oplossingsrichtingen – die dan weer kunnen komen van autoriteiten uit de praktijk (beleid, bedrijfstak of bijvoorbeeld NGO’s). Hoe ziet dit eruit, en hoe leer je dit als jonge wetenschapper? Een mooie vraag voor SciComLab om verschillende groepen van studenten binnen de verschillende hogescholen en universiteiten aan te laten werken?

Volgens de deelnemers zou het een vooruitgang zijn als NWO in zijn calls de eis zou stellen dat vanaf het begin van het innovatieproces/onderzoekstraject stakeholders regelmatig worden betrokken bij de ideeën en prototypen voor een ‘reality check’. Een dergelijke ‘reality APK’ kan ook voor fundamenteel onderzoek.

Mindset huizen
Er moeten ‘Mindset huizen’ komen waarin alle betrokken wetenschappers en stakeholders welkom zijn om samen visies te ontwikkelen. Wetenschapscommunicatoren spelen hier vanaf het begin een belangrijke rol in. Zij kunnen de dialogen en het onderling begrip bevorderen. Ze kunnen zorgen dat mensen met elkaar in gesprek gaan, ook door scherpe vragen te stellen. Op zo’n manier dat samen een common ground wordt gevonden. Het huis moet een afgebakende focus, of probleem kiezen, en zijn toegevoegde waarde voor de stad, regio, land of wereld goed bepalen.

20180628_145914131_iOS.jpg

De transdisciplinaire groep in het huis kan een team worden door, met hulp van facilitators, samen te leren van elkaar, en zo gedeelde visies te ontwikkelen. Het leren is dus nadrukkelijk een onderdeel van het groepsproces, en heeft ook als doel om de ‘empathie spier’ te trainen. Geleerd wordt bijvoorbeeld om goed feedback te geven en te ontvangen, omdat daar veel winst uit is te halen. Het huis zou op neutraal terrein moeten staan (dus niet bij een universiteit). Het kan een virtueel huis zijn, maar de ‘bewoners’ moeten elkaar wel regelmatig kunnen ontmoeten. Een fraaie uitdaging voor studenten om zo’n Mindset Huis vanuit SciComLab te ontwikkelen? Hoe ziet het huis eruit?Hoe is de indeling? Welke meubels horen daar bij?

Een geslaagde SciComLab middag, waarin we zoals bedoeld met elkaar een stap verder zetten wat SciCom NL is en kan, en daar ook direct handen en voeten aan geven. Op naar het volgende leermoment!

20180628_142828016_iOS

20180628_141331730_iOS

20180628_141313220_iOS.jpg

20180628_141411672_iOS.jpg

IMG_0486

Verslag: Marianne Heselmans (ImpactReporters) en Marloes ten Kate (wetenschapsredacteur en presentatrice).